Op de websites van Natuurpunt en Hyla, kan je heel wat info vinden over de verschillende amfibieën.
Het verschil tussen de bruine kikker, groene kikker en pad vind je hier:
De gewone pad (Bufo bufo) is een vrij groot en zwaar gebouwd dier. De mannetjes meten 5 tot 7 cm en de vrouwtjes worden nog iets groter, tot 12 cm. De rug is beige, lichtbruin, grijsbruin of roodbruin gekleurd. De buik is witachtig met een grijze marmerkleur. De ogen zijn koperrood met een horizontale pupil. Achter het oog bevindt er zich een grote oorklier (parotoïde) die schuin naar achter loopt. De larve is zwart van kleur en wordt 3 tot 3.5 cm groot.
De bruine kikker (Rana temporaria) bereikt een lengte van 9 tot 10 cm. Hij is zeer variabel wat rugkleur en tekening betreft: geelbruin, roodachtig bruin of donkerbruin, soms zijn er groene tinten zichtbaar. De tekening bestaat uit donkere of zwarte vlekken op de rug en donkere dwarsstrepen op de achterpoten. Ze kan echter geheel ontbreken. Vrijwel alle bruine kikkers hebben een donkere, langwerpige vlek die het trommelvlies bedekt en reikt van het oog tot aan de basis van de voorpoten. De keel en buik kunnen wit, vuilgeel of soms oranjeachtig zijn, meestal met een marmerpatroon van bruine of grijze vlekken. De huid is meestal vrij gaaf.
Karakteristiek is de hielknobbel (metatarsusknobbel) die duidelijk kleiner is dan deze van de heikikker. Verder is hij eveneens van laatstgenoemde te differentiëren door zijn rondere snuit.
Tijdens de paartijd is het mannetje herkenbaar aan de forser gebouwde voorpoten en de paarborstels op de duimen en aan zijn spierwitte keel met een vaag blauwe schijn. De larve van de bruine kikker wordt vrij groot, tot 4-5 cm en heeft een stomp staarteinde.
De 3 vormen van het groene kikkercomplex (Pelophylax esculenta synklepton) kunnen in het veld en vooral in de hand relatief vrij gemakkelijk onderscheiden worden naar hun kleur en morfometrische kenmerken.
De poelkikker of kleine groene kikker (Pelophylax lessonae) is de kleinste soort en bereikt een Kop-Romp-Lengte van maximaal 7 cm maar meestal schommelt deze tussen de 4,5 en 5,5 cm. Zijn hielgewrichtsknobbel (metatarsusknobbel of Callus internus) is opvallend groot en halfmaanvormig. De bovenkant van het lichaam is meestal grasgroen alhoewel nagenoeg in alle populaties ook dieren voorkomen bij dewelke een gedeelte van de rug een bruine tint vertoont. Bij de overgrote meerderheid van de dieren (zowel bij mannetjes als vrouwtjes) komt een helgroene streep voor op het midden van de rug. De pigmentvlekken op de poten zijn donkerbruin tot zwart, groter dan die op de rug en dikwijls met elkaar versmolten. De buikzijde is meestal niet of zwak gepigmenteerd. Een zeer opvallend kleurkenmerk is de groengele tot oranje grondkleur tussen het zwart marmerpatroon op de achterkant van de dijen. De kwaakblazen van de mannetjes zijn in opgeblazen toestand wit.
De bastaardkikker of groene kikker of middelste groene kikker (Pelophylax kl. esculenta), bereikt een lichaamslengte van 11 tot 12 cm. De bovenzijde van het lichaam is helgroen, grasgroen of blauwgroen met donkerbruine tot zwarte pigmentvlekken. Sommige dieren hebben ook een volledige of gedeeltelijke bruine bovenkant. De pigmentvlekken op de rug kunnen klein, zwart en cirkelvormig zijn zoals bij de kleine groene kikker of groot, bruin en met een onregelmatige vorm zoals bij de meerkikker. De hielgewrichtsknobbel is hooggewelfd maar asymmetrisch en het hoogste punt is doorgaans in de richting van de teen. De meeste exemplaren hebben echter een grijze kwaakblaas.
De meerkikker of grote groene kikker (Pelophylax ridibunda) is de grootste soort en kan meer dan 13 cm groot worden. De hielgewrichtsknobbel heeft bij deze soort dikwijls de vorm van een spitse driehoek. De meerkikker karakteriseert zich door zijn kleur en tekening van de bovenkant van het lichaam. Individuen uit de Centraal Europese populaties hebben doorgaans een olijfbruine kleur en die kleur is op de rug donkerder dan op de flanken. De dorsale grondkleur kan echter ook bruin- of grijs- of geelachtig zijn. De kleur van de kwaakblazen varieert van grijs naar zwartgrijs.
De larven van het groenekikkercomplex bereiken een lengte van 4 tot 8 cm maar soms groeien ze uit tot echte "reuzenlarven" die wel een lengte van meer dan 18 cm bereiken.
De alpenwatersalamander Ichthyosaura alpestris is een middelgrote watersalamander. De mannetjes bereiken een lengte van 10 cm, de vrouwtjes worden iets groter, tot 12 cm. Beide geslachten hebben een zeer kenmerkende buikkleur die geel tot oranje of oranjerood is en volledig ongevlekt. De flanken zijn lichtblauw tot donkerblauw bij de mannetjes en blauwgrijs, grijsgroen of bruingroen bij de vrouwtjes. Beide seksen hebben een grijze tot zwarte marmertekening. De rug is donkerblauw tot zwart gekleurd bij de mannetjes.
Soms worden exemplaren gevonden met een groenig vlekkenpatroon. De rug- en buikkleuren worden gescheiden door een vuilwitte tot bleekgele band met duidelijk afgetekende zwarte vlekjes. In de voortplantingstijd bezit het mannetje een kleine, zwart en geel gevlokte rugkam.
In landfase is de zwart en geel getekende rugkam bij het mannetje nog te herkennen maar is hij veel minder ontwikkeld. De marmertekening is nu veel duidelijker. De vrouwtjes bezitten een roodachtige streep op het midden van de rug en zijn voor de rest vrij donker van kleur.
De larve kan een lengte van 4 tot 6 cm bereiken en is herkenbaar aan de uniform hoge staart, die naar het uiteinde toe plots versmalt en stomp afgerond is. Veel larven zijn sterk donker gepigmenteerd tot een soort netwerk over het lichaam.
De kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) heeft een groenbruine tot donkerbruine bovenkant met grote en iets kleinere donkerbruine vlekken. Bij de mannetjes zijn op de kop 5 tot 7 donkerbruine strepen aanwezig. De buik is gevlekt en heeft op het midden een helder oranje tot rode band. Een vlektekening is ook aanwezig op de flanken en op de keel. Op de onderzijde van de staart is er een licht- tot helblauw streepje. Tijdens de paartijd hebben de mannetjes een hoge rugkam en huidzomen aan de achtertenen. Deze salamander kan 10 cm groot worden. De vrouwtjes zijn iets kleiner dan de mannetjes en hebben geen rugkam maar de bovenste staartzoom loopt wel door tot voor aan het lichaam. De onderkant van de staart is roodachtig.
In landfase is de rugkam bij het mannetjes veel minder ontwikkeld maar blijft niettemin zichtbaar, evenals de roodblauwe tekening aan de onderkant van de staart. Ze meten maximaal 3 tot 5 cm. Vrouwtjes in landvorm bezitten een donkere getande lijn aan beide zijden van het midden van de rug. Niet zelden bezitten ze ook een roodachtige vertebrale lengtestreep. De onderkant van de staart is oranjerood.
De larve van de kleine watersalamander is vrij licht gekleurd en bezit een staarteinde dat geleidelijk versmalt en in een punt uitloopt. Ze is niet te onderscheiden van de larve van de vinpootsalamander.
De vrouwtjes van vinpootsalamander en kleine watersalamander zijn moeilijker van elkaar te onderscheiden.
Vrouwelijke vinpootsalamanders hebben vrijwel altijd een lichte gekleurde, soms rozige en doorgaans ongevlekte buik en keel. Kleine spikkels kunnen wel aanwezig zijn, met name langs de randen van de buik. De oranje middenstreep op de buik ontbreekt, in tegenstelling tot bij de kleine watersalamander. Vaak hebben ze ook een zeer kleine draadstaart wat bij vrouwelijke kleine watersalamanders niet het geval is. De onderzijde van de staart is bij vinpootsalamanders geel tot lichtoranje, terwijl deze bij kleine watersalamanders feller oranje tot rood is. Een ander vaak aanwezig onderscheidend kenmerk ten opzichte van de vinpootsalamander is de afwezigheid van twee opvallende lichte vlekjes op de onderkant van de achtervoeten. Onder de achtervoeten van kleine watersalamanders kunnen soms onduidelijke lichte vlekjes aanwezig zijn